Er zijn naar schatting vierhonderdduizend Syrische kinderen in Libanon. En daarvan gaat nog niet eens de helft naar school. Ik ben in Libanon op een werkbezoek met de commissie Ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement om te kijken hoe de Libanese overheid met hulp van Unicef en met geld van de Europese Unie kinderen naar school probeert te krijgen.
RACE heet het: Reaching All Children with Education. En het is inderdaad een race tegen de klok om kinderen naar school te laten gaan en om te voorkomen dat er een verloren generatie ontstaat. Want dat is een werkloze generatie en dus een generatie in armoede. Hoe kunnen zij later helpen hun land weer op te bouwen? Het zijn ook kinderen die makkelijker geworven kunnen worden door extremistische partijen in de regio.
RACE gaat om veel geld: 250 miljoen euro per jaar. Daar van kun je veel kinderen naar school helpen, maar geld alleen is niet genoeg.
Leraren draaien dubbele diensten
Zeventig procent van de Libanese kinderen gaat naar privéscholen. Het openbaar onderwijs wordt algemeen gezien als slecht. Alleen arme Libanese ouders sturen hun kinderen daar heen. Dat slecht onderhouden openbaar onderwijs met een capaciteit voor slechts dertig procent van de Libanese kinderen moet nu dus nog eens Syrische kinderen opnemen. Er zijn simpelweg niet genoeg klaslokalen en onderwijzers. Daarom zijn er nu twee shifts: Een in de ochtend en een in de middag. Leraren draaien dubbele diensten. Dat is zwaar en dat merk je vooral in de tweede shift. Syrische kinderen gaan naar de tweede shift. Als ze gaan.
Ook het reizen naar school kost geld en dat hebben veel Syrische ouders niet. Vervoer betalen en organiseren hoort dus ook bij de hulp de geboden moet worden.
Het viel me op dat er meer meisjes dan jongens in de middagklassen zaten. En dat is slecht nieuws. Jongens hebben geen tijd voor school, want ze moeten de kost verdienen. Je ziet ze staan langs de kant van de weg met pakjes kauwgum. Na vijf jaar oorlog zijn de reserves van de vluchtelingen uitgeput. Syrische families die hun geld verdiende als landarbeider hebben niks meer. Zij proberen ook in Libanon aan de slag te komen. Dat lukt velen wel. Ze mogen werken in de bouw, de landbouw en als schoonmaker, maar veel verdient dat niet. Kinderen moeten meehelpen.
Meisjes staan niet met kauwgum langs de weg, maar zij lopen het risico vervroegd uitgehuwelijkt te worden: Een dochter die trouwt wordt door de schoonfamilie gevoed.
Geldt van de internationale donors voor de Libanese regering leidt tot meer kinderen in de klas. Hoeveel precies is nog onduidelijk: Het schooljaar voor de tweede shift is pas half oktober begonnen. Er is in de zomer hard gewerkt om voor meer kinderen plaats te maken. Ook kinderen werden klaargestoomd om weer aan het schoolleven te wennen.
Franse les
Internationale organisaties zoals Save the Children regelen vervoer, bijspijkercursussen in de zomer, instroomklassen en huiswerkbegeleiding om de lege ochtend te vullen. En dat is nodig. Syrische kinderen hebben extra lessen Frans nodig. Arabisch is de voertaal in Libanon en Syrië, maar vakken zoals scheikunde worden in Libanon in het Frans gegeven, een overblijfsel uit de koloniale tijd
Ik zag jongens en meisjes in een buurthuisje oefenen op rudimentair Frans. Ze moeten daarbij dus ook meteen van Arabisch schrift naar Latijn. Ouders waren sceptisch: Frans, wat heb je er aan. Ik vond het wel wat hebben: een buitenlandse taal verbreedt je horizon en dat kunnen die vluchtelingen kinderen op het Libanese platteland die in hutjes en garages wonen best gebruiken.